Het slavernijverleden in Schiedam: De Surinaamse plantages van de familie Pichot
In maart 2025 presenteerde de gemeente een onderzoeksrapport over de Schiedamse regentenfamilie Pichot. Historicus Jean Jacques Vrij, die het onderzoek uitvoerde, vertelt het gemeentearchief over de plantages die de Pichots in de achttiende eeuw in Suriname bezaten. “Het is nou eenmaal onderdeel van de geschiedenis van Schiedam.”
Door Emma Ruiter
Dat er een pijnlijke connectie tussen Schiedam en de trans-Atlantische slavenhandel bestaat, is al een aantal jaar bekend. Uit voorgaand onderzoek van Merel Blok, tegenwoordig verbonden aan de Vrije Universiteit en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, bleek onder andere dat de Schiedamse jeneverindustrie een aanzienlijke schakel in de ruilhandel in Afrika vormde. In het Historisch Jaarboek Schiedam uit 2020 schreef ze er een artikel over. In 2021 wijdde het gemeentearchief twee podcastafleveringen aan het Schiedamse slavernijverleden, waarbij de familie Pichot óók de hoofdrol speelde.
Schiedam is niet de enige stad die de afgelopen jaren meer aandacht heeft besteed aan het eigen slavernijverleden. Tijdens het Herdenkingsjaar Slavernij (juli 2023-juli 2024) was het 150 jaar geleden (1 juli 1873) dat slavernij officieel werd afgeschaft in Suriname, toen nog een Nederlandse kolonie. In veel steden werd daarbij stilgestaan, óók in Schiedam: kunstenaar Milou van Ham maakte in opdracht van de gemeente een openbaar kunstwerk en historicus Jean Jacques voerde archiefonderzoek naar de familie Pichot uit.
Gespreksleider Peggy Bouva, wethouder Anouschka Biekman, Jean Jacques Vrij en zangeres Kizzy. (Foto Gemeente Schiedam)
Een Schiedamse regentenfamilie
Als historisch onderzoeker en behorende tot de kring van de Stichting voor Surinaamse Genealogie is Jean Jacques Vrij (66) gespecialiseerd in de geschiedenis van Suriname. Zijn focus ligt daarbij op de groep vrijverklaarde slaafgemaakten. Niet de gevluchte Marrons, vertelt Vrij, maar de slaafgemaakten die wettelijk en formeel vrij waren gemaakt. “Aan het einde van de slavernijperiode was die groep, naast de mensen die nog in slavernij moesten leven, verreweg de grootste in de Surinaamse samenleving.” Het onderzoek naar de familie Pichot focust zich echter op de plantages waar slaafgemaakten gedwongen werden zware arbeid te verrichten. Volgens Vrij was dat “een hele andere wereld.”
Het onderzoeksrapport Pichot. Een Schiedamse regentenfamilie en haar betrokkenheid bij de Surinaamse plantageslavernij in de achttiende eeuw, vertelt de historicus, bestaat uit twee delen. In het eerste gedeelte wordt een biografisch-historisch overzicht van de familie Pichot in Schiedam gegeven. In het tweede gedeelte geeft Vrij een uitgebreid overzicht van hun plantagebezit in Suriname, waarbij er een vijftal plantages worden uitgelicht: een koffieplantage, een suikerplantage en een plantage waarbij opstanden zijn ontstaan. Met de laatste twee plantages is de historicus nog druk bezig.
Waarom heb je ervoor gekozen om precies die vijf plantages uit te lichten?
"In Suriname bestonden er in de achttiende eeuw twee typen plantages: suikerplantages en koffieplantages. Beide soorten wilde ik aan bod laten komen omdat het type arbeid dat verricht moest worden, zo verschilde. Met die vijf plantages wil ik vooral iets vertellen over de omstandigheden waarin slaafgemaakten moesten werken en welke risico’s daaraan verbonden waren.” Het was een onmogelijk systeem, zegt Vrij. Hij legt het uit: er werd net gedaan alsof slaafgemaakte mensen in een wederzijdse relatie tot de plantage-eigenaren stonden, maar, natuurlijk, dat was helemaal niet zo. “Met name in de periode dat de Pichots hun plantages verkochten (rond 1770), leidde dat tot veel opstanden op plantages. Op een plantage waar de Pichots deels eigenaar van waren, waren er in het midden van de achttiende eeuw allerlei roerselen; slaafgemaakte mensen liepen bijvoorbeeld weg of namen deel aan opstanden. Dat dat soort dingen ook zijn gebeurd op een van hun plantages, hoop ik met de vijf voorbeelden duidelijk te maken.”
Het zijn de nakomelingen van Daniel Pichot (1677-1732), een Franse geloofsvluchting die zich aan het begin van de achttiende eeuw in Suriname vestigde, die in het onderzoeksrapport centraal staan. Zowel zijn zonen, Jean Albert Pichot (1712-1762) en Daniel Pichot (1722-1803) als kleinzonen Daniel Francois Pichot (1744-1788) en Jan Daniel Pichot (1752-1808) traden toe tot het Schiedamse stadsbestuur. Drie van hen schopten het volgens Vrij op latere leeftijd tot burgemeester. Tegelijk bezat de familie suiker- en koffieplantages in Suriname waar slaafgemaakten gedwongen werden te werken.
Detail van 'Nieuwe speciaal kaart van de Colonie Suriname met de tot de cultuure gebragd zynde Landen en Plantagien' door J.H. Moseberg in 1801. (Bron: Atlas of mutual heritage)
In de achttiende eeuw bezat de familie Pichot verschillende plantages in Suriname. Om welke periode gaat het precies?
“In 1739 vestigden de eerste familieleden zich in Schiedam en rond 1770 hebben ze hun plantages in Suriname massaal verkocht. Die periode tussen 1739 en 1770 is dus de belangrijkste onderzoeksperiode geweest.” Eigenlijk, weet Vrij, liepen de banden tussen de Schiedamse leden van de familie Pichot en de Surinaame plantage-economie door tot het einde van de achttiende eeuw. “Na 1770 waren er nog andere familieleden die plantages bezaten en soms geld van de Schiedamse Pichots leenden. Het financiële belang dat ze in de plantages hadden, was aan het einde van de achttiende eeuw dus nog niet voorbij.”
Hoe groot was de plantageslavernij in Suriname?
“In de achttiende eeuw waren er ongeveer vijfhonderd plantages in gebruik. Daar bezaten de Schiedamse leden van de familie Pichots er dertien van. Als je hun verdere familieleden uit bijvoorbeeld Amsterdam meerekent, waren dat er wel twintig.”
Op die plantages, legt de historicus uit, werden slaafgemaakten gedwongen arbeid te verrichten. “Het maximale aantal mensen dat in de achttiende eeuw in Suriname in slavernij leefde, wordt op ongeveer zestig tot zeventigduizend mensen geschat.” Het was een “mensenleven verslindend-systeem”, vertelt Vrij: tot de negentiende eeuw is een groot deel van de Surinaamse bevolking in Afrika geboren, omdat er constant nieuwe mensen werden overgescheept. De condities op de zogenoemde slavenschepen waren slecht en velen waren bij aankomst in Suriname niet bestand tegen ziektes. “De bevolking kon niet op een natuurlijke manier stabiel blijven”, zegt Vrij, “dus moesten er alsmaar nieuwe mensen worden aangevoerd. Er zijn de laatste jaren wel nieuwe berekeningen gemaakt, maar er is ooit begroot dat er zo’n 250.000 mensen naar Suriname zijn gebracht.”
Je vertelde net dat er in Suriname twee soorten plantages waren. Wat voor soort plantages waren de dertien plantages van de familie Pichot?
“De meeste plantages van de familie Pichot waren suikerplantages, maar er zat ook een aantal koffieplantages tussen. Soms waren de plantages gemengd, als mensen koffie op een suikerplantage moesten planten.” Volgens Vrij waren de directe lijntjes tussen de Schiedamse familie Pichot en de plantages in Suriname vaak lang: “Er zaten veel mensen tussen de Pichots en de plantages. Er waren bijvoorbeeld correspondenten die de zakelijke afhandeling deden, zodat de familieleden in Schiedam bij wijze van spreken alleen het saldo kregen bijgeschreven. Ook in de plantages had de familie een zaakwaarnemer ofwel administrateur aangesteld. Dat was dan vaak een direct familielid binnen de familie Pichot.”
Een ontsnapte tot slaaf gemaakte in het binnenland in Suriname, tekening van Pierre Jacques Benoit rond 1820.
In het onderzoeksrapport is ook aandacht voor de manier waarop slaafgemaakten op de plantages zijn behandeld. Uit welke bronnen heb je daarvoor geput?
“De bronnen die ik daarvoor heb gebruikt, liggen vooral in Surinaamse archieven. Er is in Surinaamse bronnen bijvoorbeeld veel informatie te vinden over de strafmethoden die op plantages werden toegepast. Dat leidde tot veel conflicten en in Surinaamse archieven kun je daar een hoop over vinden. Het was bijvoorbeeld mogelijk om als slaafgemaakte klachten in te dienen bij de administrateur van de plantage. Veel van die klachten zijn opgeschreven, ook al kreeg de klager vaak maar gedeeltelijk gehoor. Zo was het systeem: wat een slaafgemaakte zei, woog minder zwaar dan wat de directeur te zeggen had.”
Als er een klacht werd ingediend, als een weggelopen slaafgemaakte op was gepakt, als de directeur een berisping kreeg - dat werd door een administrateur vaak opgeschreven. “Veel administrateurs”, vertelt Vrij, “schreven ook naar Nederland over wat er gebeurde op de plantages. Als een directeur door een stroom aan klachten werd ontslagen moest de administrateur dat wel kunnen verantwoorden aan de plantage-eigenaar.” Dat soort bronnen vertellen volgens Vrij “een hoop” over de manier waarop slaafgemaakten werden behandeld. “De familie Pichot heeft alleen niet zo’n mooi archief nagelaten, maar er zijn families die dat wél hebben gedaan.”
Van welke bronnen heb je nog meer gebruik gemaakt om de behandeling van slaafgemaakte mensen te beschrijven?
“Ik heb ook gebruik gemaakt van het archief van de Hof van Politie in Suriname. Het Hof was een soort onderdeel van de Surinaamse regering, want ze maakten wetten en spraken recht. Als er een slaafgemaakte weg was gelopen, vervolgens werd opgepakt en zich volgens de plantagedirecteur misdroeg, werd er een strafzaak in Paramaribo aangeknoopt. Het Hof van Politie heeft een enorm archief, waaronder een hele reeks aan dat soort strafzaken.”
In de achttiende eeuw was Schiedam een kleine provinciestad vergeleken met Rotterdam en Amsterdam. In hoeverre is het bijzonder dat dertien Surinaamse plantages in het bezit van een familie uit Schiedam waren?
“Naar mijn idee is dat bijzonder, vooral omdat het mensen uit één familie waren en omdat zeker twee generaties prominent in het Schiedamse stadsbestuur waren.” En de stad zelf, vertelt Vrij, was in de achttiende eeuw niet bepaald een broeinest van Surinaams-Nederlandse connecties. “Schiedam heeft eerst bekend gestaan om de haringvisserij, daarna om de branderijen van de jeneverstokers. Amsterdam daarentegen, dát was echt het centrum van de banden met Suriname. Veel plantage-eigenaren of aandeelhouders woonden daar, ook leden van de familie Pichot.”
Tegelijk weet Vrij: Nederlandse mensen die een connectie met de Surinaamse plantage-economie hadden, zijn op allerlei plekken in Nederland terechtgekomen. “Ook in provinciesteden zoals Groningen, Arnhem en Nijmegen. Als je naar het Gelders Archief gaat en ‘Suriname’ intypt, krijg je vanzelf Gelderse connecties met het slavernijverleden.”
Daniel Pichot geportretteerd als vlootvoogd (met links) de baai van Napels (Beeldbanknummer 62312). In de Beeldbank zijn hier meer portretten van familieleden te vinden.
Je vertelt in het onderzoeksrapport dat de inkomsten uit de plantages werden gebruikt om een deel van de opvoeding van de kinderen van de Pichots mee te bekostigen. Hoe ben je daarachter gekomen?
“In twee testamenten van Schiedamse leden van de familie Pichot wordt die bepaling letterlijk genoemd. Binnen de familie leefde namelijk een oude weduwe, Catharina Marcus (1695-1769), de stief- en schoonmoeder van een generatie Pichots. Uit een voorgaand huwelijk had ze een plantage geërfd. Ze heeft dertig jaar in Schiedam gewoond en toen ze overleed, schreef ze in haar testament dat de opbrengsten van haar plantage moesten worden gebruikt voor de opvoeding van haar kleinkinderen. Het is mijn indruk dat dat ook al gebeurde toen ze nog leefde.”
“Ook haar al overleden echtgenoot Daniel Pichot (1677-1732), de vader van de Pichots, had in zijn testament bepaald dat de opbrengsten van de plantage naar zijn kinderen moesten gaan. Toen hij overleed, waren zijn kinderen nog minderjarig. Hij had daarom een aantal voogden genoemd die de opbrengsten van de plantage steeds toegestuurd kregen. Zij zouden die op hun beurt verkopen en uit die opbrengsten zou de opvoeding van de kinderen moeten worden bekostigd. Omdat de familie Pichot verder weinig ander bezit had, denk ik dat dat ook daadwerkelijk gebeurd is.”
Voor de Schiedamse kant van het onderzoek heeft Vrij veel gebruik gemaakt van notariële akten, vertelt hij. Daarvoor heeft hij onder andere gebruik gemaakt van Transkribus, de online tool van het gemeentearchief dat met behulp van kunstmatige intelligentie oude handschriften leest en herkent. Dat soort juridische verklaringen zijn tegenwoordig heel zakelijk, zegt Vrij. “De akten uit de achttiende eeuw zijn een stuk smeuïger dan die van nu. Toen stond er dus nog in dat een oma graag wil dat de opbrengsten van haar Surinaamse plantage naar haar kleinkinderen gaan. Dat soort persoonlijke dingen staan niet meer in moderne notariële akten.”
Wat vond je, naast de notariële akten natuurlijk, de meest interessante bron om te bestuderen tijdens dit onderzoek?
“De meest interessante bronnen vond ik alsnog de archieven met strafzaken uit Suriname. Daarin zie je met name hoe het leven voor de mensen die in slavernij leefden was. Dat vind ik interessant.” Het is natuurlijk jammer, zegt Vrij, dat de familie Pichot geen uitgebreid archief heeft nagelaten. Want, ja, de manier waarop de Schiedamse leden van de familie Pichot zich moreel gezien tot de situatie op de plantages verhielden, is niet uit het onderzoek gebleken. “Ik vraag me af in hoeverre ze de slavernij tot zich lieten doordringen. Wat stelden ze zich voor, hoe het was om als slaafgemaakte op hun plantage te werken? Waar waren ze van op de hoogte? Het antwoord op die vragen formuleer ik in mijn hoofd, want het is alleen mogelijk om erover te speculeren.” Maar ondanks die vragen blijft het interessant, vindt Vrij, de gescheiden en juist toch verbonden wereld van de familie Pichot en hun Surinaams plantagebezit.
In het onderzoeksrapport stel je dat het slavernijverleden als onderdeel van de Schiedamse geschiedenis beschouwd moet worden. Wat betekent die ‘gescheiden en verbonden wereld’, zoals je net zei, voor de huidige inwoners van Schiedam?
“Natuurlijk is het verhaal van de familie Pichot slechts een klein onderdeel van de Schiedamse geschiedenis. Ook in de achttiende eeuw: de Schiedamse familieleden waren regenten en in feite een stelletje opgeblazen jonkers. Het waren Franse hugenoten uit Suriname, dus ik denk niet dat de doorsnee Schiedammer veel met ze op had. Maar feit is dat de familie Pichot een rol heeft gespeeld in de geschiedenis van Schiedam en dat dit aspect van hun leven – de dertien plantages in Suriname – daar ook bij hoort. Het is wel echt deel van de Schiedamse geschiedenis.”
Suikerplantage 'Zorg en Hoop' in Suriname. (Maker J.E. Muller, collectie Universiteit Leiden)
Voor Schiedammers die afstammen van slaafgemaakten is het slavernijverleden vaak een groter onderdeel van de Nederlandse geschiedenis, stelt Vrij. Voor die groep mensen kan het onderzoeksrapport misschien zwaarder wegen. “Natuurlijk moet dit deel van de Schiedamse geschiedenis in de juiste context worden gezien, maar dat er in Schiedam een familie verantwoordelijk was voor het feit dat er mensen uit Afrika werden overgescheept naar Suriname om daar in slavernij op hun plantages te werken - dat valt niet te ontkennen.”
Eind vorig jaar werd het slavernijverleden van Schiedam door een gemeenteraadslid juist wel ontkend. Het kunstwerk van Milou van Ham aan de Lange Haven is ook vernield en beklad. Hoe ben je daar tijdens het onderzoek mee omgegaan?
“Ik heb er in de lokale media natuurlijk over gelezen, maar tijdens het onderzoek wilde ik me daar niets van aantrekken. Kijk, iedereen heeft zijn eigen aandachtspunten en interesses in het verleden. Dat betekent niet dat andere elementen uit het verleden niet bestaan.” De historicus vergelijkt het met winkelen: iedereen shopt in de geschiedenis. De een haalt er dit vandaan, de ander weer iets anders. “Als andere mensen aandacht willen hebben voor een bepaald onderdeel uit de geschiedenis, moet je dat gewoon toestaan. Als je er zelf geen aandacht voor wil hebben, betekent het niet dat anderen dat ook niet mogen hebben.”
Bovendien, weet Vrij, zijn er in het verleden al meerdere publicaties over de familie Pichot verschenen waarin alleen het aspect dat ze regenten waren naar voren kwam. Het feit dat ze ook slavenhouders waren, werd volgens de historicus heel lang niet genoemd. “Het is ook goed om aandacht te hebben voor de andere kant van de zaak.”